Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR7691

Datum uitspraak2004-11-10
Datum gepubliceerd2004-12-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers289375
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoekschrift VGV. Subjectieve cumulatie bij sectorale bevoegdheid, overweging 4.6.


Uitspraak

289375 / 04.0385 H 10 november 2004 RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT TE AMSTERDAM TWEEDE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER BESCHIKKING i n d e z a a k v a n: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DIXI SANITARY SERVICES B.V., gevestigd te Papendrecht, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DE WATERLANDEN B.V., gevestigd te Gorinchem. v e r z o e k s t e r s, procureur mr. S.A. van der Sluijs, t e g e n: 1. [verweerder 1], verblijvend te Amsterdam, procureur mr. A. van Hees, 2. [verweerder 2], wonende te Papendrecht, procureur mr. H.F. Hoogeveen, v e r w e e r d e r s. Verzoekende partijen worden hierna afzonderlijk Dixi en De Waterlanden, en gezamenlijk verzoeksters genoemd. Verwerende partijen worden hierna afzonderlijk [verweerder 1] en Ver-schoor, en gezamenlijk verweerders genoemd. Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. VERLOOP VAN DE PROCEDURE De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen: - verzoekschrift, met bewijsstukken, ingediend ter griffie op 29 april 2004, - brief van de procureur van verzoeksters, met bijlagen, van 6 mei 2004, - verweerschrift van [verweerder 2 ], met bewijsstukken, ingediend ter griffie op 28 mei 2004, - verweerschrift van [verweerder 1], met bewijsstukken, ingediend ter griffie op 26 juli 2004, - proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoek van 16 augustus 2004, waarvoor partijen waren opgeroepen. De beschikking is nader bepaald op heden. Partijen zijn door de griffier van de uitspraak op de hoogte gesteld. GRONDEN VAN DE BESLISSING 1. Vaststaande feiten In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten: a. Dixi verhuurt en verkoopt openbare sanitaire voorzieningen. De Waterlanden is opge-richt voor het verwerven en exploiteren van een octrooi op het gebied van openbare sa-nitaire voorzieningen. b. [verweerder 1] is van 1991 tot 30 juni 2003 in dienst geweest bij Dixi. Vanaf 1 januari 1998 is [verweerder 1] als statutair directeur in dienst geweest bij Dixi mede op basis van een ar-beidsovereenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst). Deze arbeidsovereenkomst bevat een geheimhoudingsbeding (par. 2) een concurrentiebeding (par. 3). c. Bij overeenkomst van 5 juni 2003 per 30 juni 2003 is de arbeidsovereenkomst beëin-digd (hierna: de beëindigingovereenkomst). Deze beëindigingovereenkomst bevat een geheimhoudingsbeding en noemt als bevoegde rechter het arrondissement Dor-drecht/NL. d. Bij overeenkomst van 5 juni 2003 is [verweerder 1] per 1 juli 2003 als adviseur aan Dixi verbonden (hierna: de adviesovereenkomst). Deze overeenkomst is beëindigd per 30 no-vember 2003. Deze overeenkomst bevat eveneens een geheimhoudings- en concurrentie-beding en wijst het arrondissement Dordrecht/NL aan als bevoegde rechter. e. [verweerder 2 ] is van 1 september 1997 tot 1 maart 2004 in dienst geweest van Dixi op basis van een arbeidsovereenkomst. Deze arbeidsovereenkomst bevatte geen concurrentiebe-ding. f. [verweerder 1] is van 2 augustus 2000 tot en met 1 juli 2002 bestuurder geweest van de Wa-terlanden en [verweerder 2 ] van 2 augustus 2000 tot 4 februari 2004. g. Dixi houdt 60% van de aandelen in De Waterlanden, [verweerder 1] 28% en [verweerder 2 ] 16%. 2. Het verzoek 2.1 Ter zitting hebben verzoeksters betoogd dat de rechtbank, sector civiel, bevoegd is ken-nis te nemen van het onderhavige verzoekschrift nu artikel 2:241 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat de rechtbank kennis neemt van rechtsvorderingen die betrekking hebben op de overeenkomst tussen een vennootschap en de bestuurder. Nu zowel [verweerder 2 ] als [verweerder 1] bestuurder zijn geweest van De Waterlanden, is de rechtbank, civiele sector, bevoegd. Dat zowel [verweerder 1] als [verweerder 2 ] ook “gewoon” werknemer zijn geweest doet aan de bevoegdheid van de rechtbank niet af, aldus ver-zoeksters. 2.2 Met betrekking tot de relatieve bevoegdheid hebben verzoeksters ter zitting aangevoerd dat de rechtbank te Amsterdam ingevolge artikel 99 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevoegd is van het verzoek gericht tegen [verweerder 1] ken-nis te nemen nu [verweerder 1] zijn werkelijke verblijfplaats in Amsterdam heeft. Ingevol-ge artikel 107 Rv is deze rechtbank dan ook bevoegd ten aanzien van [verweerder 2 ]. Ver-zoeksters stellen ten aanzien van de door [verweerder 1] gestelde forumkeuze voor de rechtbank te Dordrecht dat deze slechts in de beëindigingovereenkomst is opgenomen en slechts ziet op conflicten in het kader van de desbetreffende overeenkomst. Ook de adviesovereenkomst kent een forumkeuze, maar deze overeenkomst heeft op de door verzoeksters gestelde onrechtmatige concurrentie geen (althans niet uitsluitend) betrek-king, aldus nog steeds verzoeksters. 2.3 Verzoeksters leggen aan hun verzoek, zakelijk weergegeven, ten grondslag dat zij scha-de hebben geleden doordat verweerders onrechtmatig jegens verzoeksters hebben ge-handeld. Verweerders hebben immers nog gedurende hun dienstverband, althans na be-ëindiging van hun contractuele relatie met verzoeksters in strijd met het concurrentiebe-ding en/of het geheimhoudingsbeding, althans op onrechtmatige wijze, commerciële activiteiten ontplooid die concurreren met de activiteiten van verzoeksters, aldus ver-zoeksters. Het gaat daarbij om het systematisch en doelgericht benaderen van klanten van verzoeksters, daarbij gebruik makend van hun kennis omtrent de prijsstelling van verzoeksters welke zij op grond van hun contracten geheim hadden moeten houden. Verzoeksters willen middels een voorlopig getuigenverhoor te weten komen of, wan-neer en met welke klanten [verweerder 2 ] en [verweerder 1] contact hebben opgenomen en wel-ke prijs daarbij is geoffreerd. 3. Het verweer van [verweerder 1] en [verweerder 2 ] 3.1 Voor alle weren betwisten verweerders in de eerste plaats de bevoegdheid van de civiele sector van de rechtbank Amsterdam. Volgens hen betreffen de vorderingen van ver-zoeksters steeds een arbeidsovereenkomst, zodat de sector kanton bevoegd is van het onderhavige verzoekschrift kennis te nemen. Verweerders betwisten in dit kader ook de procesbevoegdheid van De Waterlanden nu een geldig procesbesluit niet lijkt te zijn ge-nomen en zij aldus niet als procespartij kan optreden, aldus verweerders. Zij vermoeden dat verzoeksters langs deze weg de bevoegdheid van de rechtbank te Amsterdam probe-ren te bewerkstelligen. 3.2 In de tweede plaats betwisten verweerders de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam. Nu zowel Dixi als [verweerder 2 ] gevestigd danwel woonachtig zijn te Papend-recht en [verweerder 1] zijn werkzaamheden gewoonlijk in Papendrecht heeft verricht, is de rechtbank Dordrecht bevoegd om van het onderhavige verzoekschrift kennis te nemen. Bovendien wordt in de overeenkomsten tussen Dixi en [verweerder 1] steeds arrondisse-ment Dordrecht als bevoegde rechter genoemd. 3.3 Ten slotte hebben verweerders kort weergegeven aangevoerd dat verzoeksters misbruik maken van hun recht en hebben zij inhoudelijk weersproken dat zij onrechtmatig jegens verzoeksters zouden hebben gehandeld. 4. De beoordeling 4.1 Centraal in deze procedure staat vooreerst de vraag of deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige verzoekschrift. In dit kader speelt eerst de vraag naar de sectorale bevoegdheid en vervolgens die naar de relatieve bevoegdheid. Nu de in het verzoekschrift genoemde te onderzoeken feiten zich allen expliciet richten op Ver-schoor, en [verweerder 1] slechts bij één feit (schijnbaar zijdelings) betrokken was, zal de rechtbank deze vragen eerst beantwoorden ten aanzien van [verweerder 2 ]. Ten aanzien van [verweerder 2 ] 4.2 Op de voet van artikel 187 lid 1 Rv beoordeelt de rechter summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist. Hiertoe dient de rechtbank ingevolge artikel 71 lid 3 Rv aan de hand van zijn voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil te beoordelen of verwijzing nodig is. 4.3 Tussen partijen staat vast dat er tussen [verweerder 2 ] en Dixi geen concurrentiebeding geldt en dat de grondslag van een eventueel jegens haar in te stellen vordering onrechtmatige daad is. Dergelijke vorderingen vallen onder de competentie van de rechtbank, niet die van de kantonrechter. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de sector civiel bevoegd is kennis te nemen van het verzoekschrift voor zover gericht tegen [verweerder 2 ]. 4.4 Vervolgens speelt de vraag naar de relatieve competentie. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt overeenkomstig artikel 187 lid 1 Rv gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen, of aan de rechter tot wiens absolute bevoegdheid de zaak behoort en binnen wiens rechtsgebied de personen die men als getuigen wil doen horen, of het grootste aantal van hen, woonachtig zijn of verblijven. Ingevolge de hoofdregel van artikel 99 Rv is de rechtbank te Dordrecht als rechter van de woonplaats van [verweerder 2 ] bevoegd. Bovendien woont danwel verblijft het grootste gedeelte van de in het verzoekschrift genoemde getuigen in het rechtsgebied van de rechtbank Dor-drecht. Weliswaar geeft artikel 102 Rv nog een alternatieve bevoegdheid in zaken be-treffende verbintenissen uit onrechtmatige daad, namelijk de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, echter onvoldoende gesteld danwel ge-bleken is welke rechtbank ingevolge dit artikel relatief bevoegd zou zijn. Derhalve komt de rechtbank tot de conclusie dat de rechtbank Dordrecht relatief bevoegd is. Ten aanzien van [verweerder 1] 4.5 Zoals hierboven reeds onder 4.1. is overwogen ligt het zwaartepunt van het onderhavige verzoek bij [verweerder 2 ]. De vraag of, gezien de summiere stellingen van verzoeksters met name ten aanzien van de te bewijzen rechten en feiten met betrekking tot Vermeu-len, het verzoekschrift voor zover gericht tegen [verweerder 1] moet worden toegewezen, is een oordeel dat is voorbehouden aan de bevoegde rechter. Ten aanzien van de bevoegd-heid van de civiele sector om kennis te nemen van het verzoek gericht tegen [verweerder 1] overweegt de rechtbank als volgt. 4.6 Verzoeksters voeren aan dat de civiele sector van de rechtbank bevoegd is omdat deze sector kennis neemt van vorderingen die betrekking hebben op de overeenkomst tussen een vennootschap en een bestuurder. De rechtbank begrijpt dat verzoeksters refereren aan de onder 1.f beschreven omstandigheid dat verweerders op enig moment bestuurder zijn geweest van De Waterlanden. Zoals verweerders terecht stellen onderbouwen ver-zoeksters vervolgens op geen enkele wijze welke vordering De Waterlanden, mede in aanmerking genomen haar onder 1.a beschreven doelstelling, ingevolge welke overeen-komst in zou kunnen stellen jegens verweerders. Uit hetgeen verder door verzoeksters is aangevoerd en de feiten die zij wensen te bewijzen, begrijpt de rechtbank dat de grond-slag van een eventueel jegens [verweerder 1] in te stellen vordering haar oorsprong vindt in de overeenkomsten die zijn gesloten tussen Dixi en [verweerder 1] en dan met name in de schending van tussen hen overeengekomen concurrentiebedingen. Hoewel een dergelij-ke vordering behoort tot de competentie van de kantonrechter, zal de rechtbank om pro-ceseconomische redenen niet overgaan tot verwijzing naar de sector kanton. Bij dit oor-deel neemt de rechtbank in aanmerking dat de civiele sector reeds bevoegd is kennis te nemen van het verzoek voor zover gericht tegen [verweerder 2 ], dat het merendeel van de te onderzoeken feiten [verweerder 2 ] betreft, dat het hier gaat om één en hetzelfde feitencom-plex, volgens verzoeksters werkten verweerders immers samen, en dat er tussen de ge-stelde vorderingen jegens [verweerder 2 ] en [verweerder 1] voldoende samenhang bestaat. Bo-vendien brengt de aard van de procedure van het voorlopig getuigenverhoor met zich mee dat, indien daartoe aanleiding is, altijd nog na afloop van het voorlopig getuigen-verhoor een vordering bij de kantonrechter kan worden ingesteld, zodat [verweerder 1] door in het kader van deze procedure niet te verwijzen naar de kantonrechter niet geschaad worden in zijn uiteindelijke belang om een bodemprocedure voor de kantonrechter te kunnen voeren. 4.7 Met betrekking tot de relatieve bevoegdheid verwijst de rechtbank naar het hiervoor onder 4.4 overwogene en overweegt de rechtbank voorts ten aanzien van [verweerder 1] dat als onvoldoende weersproken aannemelijk is geworden dat ingevolge de in 1.b en 1.c genoemde overeenkomsten de rechtbank te Dordrecht bevoegd is. Bovendien is een rechter ingevolge artikel 107 Rv, indien deze ten aanzien van een van de gezamenlijke in het geding betrokken gedaagden bevoegd is, ook ten aanzien van de overige gedaag-den bevoegd, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zoda-nige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Zoals hierboven uit rechtsoverweging 4.6 blijkt, is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan dit criterium van artikel 107 Rv. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank te Dordrecht relatief bevoegd is kennis te nemen van het verzoek voor zover gericht tegen [verweerder 1]. 6. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing. BESLISSING De rechtbank: - verklaart zich onbevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen; - verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de civiele sector van de rechtbank in het arrondissement Dordrecht. Aldus gegeven door mr. C.C.W. Lange, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openba-re terechtzitting van 10 november 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.